Het moest er maar eens van komen. Ik kan het niet langer meer verzwijgen. Er is iets, dat al jaren als een zware last op mijn gemoedstoestand rust: mijn verliefdheid op de vrouw van Jan Verbeek, wethouder in de gemeente Zuidplas.
De verliefdheid kwam als een klap bij heldere hemel. Het lot verbond ons op een dag. De eerste keer dat ik haar zag, ging het meteen kriebelen. Wat lachte ze lief! Wat glansde haar haar! Wat rook ze lekker! Wat zag ze er leuk uit! En wat wist ze veel! Ik hing aan haar lippen als ze sprak, hoewel ik erbij moet zeggen dat ik regelmatig wegdroomde en dan niet echt goed luisterde naar wat ze zei… Ja, daarvoor kreeg ik dan een standje, maar ja, als je verliefd bent, heb je dat ervoor over.
We zagen elkaar dagelijks. Elke ochtend troffen we elkaar op een vast tijdstip, op een vaste plek. Nee, geen geheime plek. Er waren altijd wel anderen bij. Het kon ons niet schelen. Ik weet zeker dat mijn ‘concurrenten’ ook een oogje op haar hadden. Maar ik weet net zo zeker dat ze mij het leukst vond. Telkens weer stelde ze vragen aan me. Soms was ik zo verlegen, dat ik niet durfde te antwoorden. Op zo’n moment stelde ze me gerust met een lieve knipoog. Die alleen ik zag…
De liefde was wederzijds, daarvan ben ik overtuigd. Vertel me anders waarom iemand het er voor over heeft om elke dag, in weer en wind, dat hele stuk naar onze ontmoetingsplaats te komen? Ze moest er zelfs, ’s zomers en ’s winters, een woelige rivier voor oversteken! Met gevaar voor eigen leven! Heen. En weer! Dat doe je toch niet als je niet om iemand geeft?
Okee, okee, ik moet bekennen dat ik het vermoeden heb dat haar man, Jan, wist van onze relatie. Hij wist van mijn bestaan. Maar ja, die wetenschap maakte het juist extra spannend. Ik vroeg me wel af wat ik zou doen als hij onze amoureuze amicaliteiten zou ontdekken. Als hij een keer stiekem zou komen kijken op de plek waar wij elkaar niet zo heimelijk troffen. Ja, hij was groter en sterker, mijn concurrent. Maar ik was sneller en wist alle plekjes waar ik mij kon verstoppen. Voor mij was het een thuiswedstrijd. Hij was de uit-ploeg. En ik had een hoop vrienden in de buurt die mij echt wel zouden helpen.
Ergens vermoedde ik zelfs dat de vrouw van Jan Verbeek voor mij zou hebben gekozen. Want zo zijn vrouwen zoals zij. Ze deed altijd zo haar best voor mij, dat ik zeker weet dat als puntje bij paaltje zou komen, ze haar man als het ware ‘in de hoek’ zou sturen. Stiekem zou ik dan wel moeten lachen. “Zie je wel!” zou ik denken.
Natuurlijk. Onze relatie had ook nadelen. Elke man zal het herkennen. Ze wilde altijd het laatste woord. Ze wilde me altijd ‘iets leren’. Het leek wel of ze me wilde opvoeden ofzo. Of ze me wilde veranderen. Iedereen met een relatie weet: je moet niet proberen de ander te veranderen. “Je moet dit zo doen, je moet dat zo doen,” hield ze maar vol. Ze bleef het maar herhalen. En net op het punt dat ik het helemaal zat was, was het drie uur. Dan liep ze zomaar weg. Ik bleef altijd nog wel een beetje hangen en dan had ik wel spijt van mijn koppige gedrag. Dan hoopte ik maar dat ze toch niet boos zou zijn en ze de volgende dag gewoon weer zou verschijnen op onze ‘date’.
En dat was dan altijd zo. Echt altijd. Zo sterk was onze liefde.
Ik hoopte dat het altijd zo zou blijven.
Het leek te mooi om waar te zijn. En dat was het ook. Want op een dag, ergens in juni meen ik mij te herinneren, nam ze afscheid van mij. Of ik van haar, dat weet ik niet meer precies. Van de ene op de andere dag zag ik haar weken achtereen niet meer. Ik miste haar direct. Soms ging ik kijken of ze er toch niet was, op onze ‘rendez-vous’-stek. Maar nee. Hoe ik ook door het raam tuurde, het was verlaten. Haar jas hing niet over de stoel, haar tas stond niet naast haar bureau.
Geloof het of niet, maar na een paar weken was ze er ineens weer! Maar alles was anders. Ze leek minder oog voor mij te hebben. Ze groette me nog wel op die warme, vertederende manier, maar er was ‘iets’. Meer afstand. Letterlijk. En wat ik het ergste vond: ze had ineens meer aandacht voor andere jongens. En die waren veel jonger dan ik! Dat deed pijn.
Vooruit, ik moet niet alleen haar de schuld geven. Ook ik kwam in contact met een ander. Ook een leuke vrouw, hoor. Daar niet van. Maar anders. Haar haar glansde minder. Haar lach was minder vol. Ze was ook veel strenger. Ik kreeg zelfs opdrachten. Dat slaat toch nergens op? Zo ga je toch niet met anderen om? Sommige mannen vinden dat juist leuk. Maar ik niet.
Dag na dag, week na week en maand na maand sleet het gevoel dat ik voor de vrouw van Jan Verbeek had. Tot ze op een dag helemaal uit mijn leven verdween. Ze kwam gewoon niet meer opdagen. Het verhaal deed de ronde dat ze ergens anders wilde zijn, waar ze weer andere mensen zou leren kennen. Ik weet het niet. Ze was uit mijn leven en daarmee basta.
Jarenlang heb ik nog wel tastbare herinneringen aan haar gehad. Altijd bewaard. Foto’s in een plakboek. Een soort ‘rapport’ van onze relatie. Ja, hoe gek wil je het hebben. In dat plakboek ook een keihard bewijs dat ze eigenlijk nooit echt voor mij heeft gekozen: een geboortekaartje van haar zoon, Ronald.
Ik weet nog goed dat ik op een dag, ik drentelde wat rond bij onze ontmoetingsplaats, besefte dat ik haar nooit meer zou zien. Met een kras op mijn ziel, maar met een heel mooie herinnering, ging ik daarom maar verder. Die dag heb ik maar een extra mooi kasteel gebouwd in de zandbak, op het plein bij onze ontmoetingsplek…
Gelukkig heb ik de foto’s nog. De mooiste staat hieronder. Je ziet al dat er op dat moment een afstand tussen ons was. We staan beide op de achterste rij. Ik als tweede van links, Juf Verbeek (want zo noemde ik haar) helemaal rechts…