Op een gemengde school in Rotterdam zitten twee leerlingen. Johnnie en Jan-Hidde. Ze kunnen het goed met elkaar vinden, ook al komen ze elk uit een ander milieu.
Johnnie is geboren in Rotterdam-Zuid en fietst elke dag vanaf zijn huurhuis naar de school. Jan-Hidde woont met zijn ouders in een statig herenhuis uit de jaren dertig, in de wijk Hillegersberg. Om en om brengen zijn ouders hem dagelijks met de SUV tot voor de schooldeur. Twee compleet verschillende jongens, uit compleet verschillende culturen. Johnnie zit op voetbal, Jan-Hidde hockeyt.
Toch wil het toeval dat Johnnie een stuk slimmer is dan Jan-Hidde. Voor hun vriendschap maakt het niet uit, zo’n IQ-test zegt toch niets?
Johnnie heeft het in zich om via het VWO naar de Universiteit te gaan, dat zag zijn leraar al vanaf het eerste moment. Johnnie zelf wil echter niets liever dan het timmerbedrijf van zijn vader overnemen. Hij helpt zijn vader in ieder vrij moment dat hij heeft en vindt dat leuk. Het timmertalent heeft hij van zijn vader.
Jan-Hidde is minder pienter, maar zijn ouders – advocaat en huisarts – pushen hem week in, week uit om maar zoveel mogelijk in de boeken te zitten en nemen met een acht op school geen genoegen. Het komt voor Jan-Hidde allemaal niet vanzelf, maar om zijn ouders niet teleur te stellen, steekt hij meer tijd dan hem lief is in school.
Vijftien jaar later. Johnnie werkt inderdaad als timmerman. Hij is een tovenaar met de zaag, maakt alles wat zijn klanten willen, hoe ingewikkeld dat ook is en hij staat elke dag met veel plezier in de werkplaats. Een bedrijf dat dure scheepsinterieurs vervaardigt, vraagt hem regelmatig of hij in dat bedrijf wil komen werken.
Een paar kilometer verderop, op de universiteit, sjokt Jan-Hidde dag in, dag uit door de gangen van het gebouw. Met pijn en moeite heeft hij weten te promoveren en met lood in de schoenen probeert hij een onderzoekje uit te voeren. Niet omdat hij de drive heeft, maar omdat dat nu eenmaal van hem wordt verwacht.
De moraal van dit verhaal
Ik vind dat leerlingen vooral moeten doen wat ze leuk vinden, dat ze hun eigen talenten moeten ontdekken en daarmee aan de slag moeten kunnen gaan. Op het moment dat ze doen wat hun hart hen ingeeft, kunnen ze op dat gebied veel bereiken. Een leerling die tegen zijn zin een bepaald doel moet halen, is niet optimaal bezig.
Hoe ik zou omgaan met deze verschillen? Ik zou Johnnie inderdaad stimuleren om zijn droom te verwezelijken, het zal hem een mooi leven geven. En voor wat betreft Jan-Hidde: ik zou proberen te ontdekken waar zijn échte talent ligt. Ieder kind heeft een talent en dat is niet automatisch op het terrein waarop zijn sociale omgeving dat graag wil zien. Misschien is de Jan-Hidde uit mijn voorbeeld wel net zo’n goede timmerman als Johnnie en zouden ze samen een goedlopend bedrijf kunnen hebben. Omdat de ouders van Jan-Hidde dat niet zien zitten, is Jan-Hidde gedoemd een ongelukkig leven te leiden. Dat kan niet de bedoeling zijn van het onderwijs.
(bovenstaande tekst heb ik gemaakt als opdracht voor het vak LeerKracht D, waarin het momenteel gaat over hoe je als leraar om kunt gaan met verschillen)